Rol van het Leger
Het Romeinse rijk heeft eeuwenlang geen leger gehad, laat staan een staand leger (een leger dat zich permanent op een uiteraard strategische plaats heeft gevestigd). Als de machthebbende(n) in Rome het nodig vond(en) om militair in te grijpen werd er een volksmilitie opgetrommeld. De potentiële soldaten werden bij de volksstellingen genoteerd, en als het nodig was, konden ze snel worden opgeroepen. Burgers die mee wilden vechten moesten hun eigen wapenuitrusting meebrengen. Aan het eind van een veldtocht kregen de 'part-time' soldaten een beloning: een stukje grond of geld. Vaak ook maakte het Romeinse rijk gebruik van bondgenoten om eigen nederlagen te voorkomen.
Toen het Romeinse rijk steeds groter werd, en de miltaire acties steeds verder weg van huis plaatsvonden en langer duurden, werden de mensen ontevreden over het burgerleger. Rond 100 v. Chr. had de Romeinse veldheer en consul Gaius Marius in principe een beroepsleger van het burgerleger gemaakt. Omdat het leger nu een beroepsleger was, werd het veel beter en sterker, want de soldaten werden nu goed getraind en beter bewapend. Een nadeel was dat zo'n beroepsleger ook als persoonlijk politiek machtsmiddel te gebruiken was. Een goed voorbeeld hiervan is Julius Caesar. Meer over hem in het gedeelte over de keizers.
Toen Augustus de eerste keizer van het Romeinse rijk werd, begon hij de grenzen van het Rijk wat duidelijker af te bakenen. Voor het keizerschap van Augustus was het Romeinse rijk namelijk een hegemoniaal rijk, met zones van aflopende invloed rond de kern van Rome en Italië. Augustus veroverde overigens nog wel grote gebieden in Midden-Europa, en hij probeerde ook om Noord-Europa te veroveren, maar dat wilde niet echt vlotten. Toen Varus met zijn legioenen een enorme nederlaag leed bij het Teutoburgerwoud (9 n. Chr.), begon het Romeinse rijk zeer duidelijke grenzen te trekken om het gebied waar het de macht in handen had. Keizer Augustus bewaarde binnen de grenzen van dit rijk de vrede. Die vrede werd naar hem genoemd: Pax Augusta. Langs de noordgrens (aan de oevers van de Rijn en Donau) werden vele forten gebouwd, om genoeg druk op de barbaren buiten het rijk uit te oefenen. Op deze manier werd het Romeinse leger een staand leger, wat uniek was in die tijd.
Maar hoe zag zo'n leger er eigenlijk uit?
Het Romeinse leger bestond uit twee delen: de legioenen en de hulptroepen. Het Romeinse rijk had in totaal ongeveer 28 legioenen van elk zo'n 4800 man infanterie. Elk legioen had bovendien nog allerlei andere mensen in dienst: bakkers, trompetters, doktoren enzovoorts. Hulptroepen bestonden vaak uit ruiters of boogschutters. Als een aantal legioenen aan een grote veldslag begon, werden vaak ook hulptroepen ingezet. Een legioen was opgebouwd uit een aantal onderdelen. Van klein naar groot:
- Contubernium
- Centuria
- Cohort
- Legioen
Hieronder vindt u een schema van deze indeling.
Het Romeinse Leger
Legionaris
x8
Contubernium(8)
Assistent: Optio x10
Leider: Centurio Centuna(80) Veldtekendrager (Signifer)
Ervaren: Kampcommandant
x6
Cohort(480)
x10
Assistenten: Tibuni
Legioen Leider: Legatus
Conturbernium:
Een contubernium bestond uit acht legionarii (meervoud van legionarius, soldaat). De acht man van een contubernium deelden samen een tent in een kamp. Zo’n tent was behoorlijk klein: zo’n 4 bij 3 meter, met een klein voorvertrek. Elk contubernium had een muilezel, om de zware spullen te dragen als het leger op mars was.
Centuria:
10 contubernia vormden samen een centuria (80 man). Elke centuria had een eigen veldtekendrager, een signifer. De leider van zo’n centuria was de centurio. Als goede soldaat kon je via tussenstap centurio worden. Die tussenstap was vaak: optio ( assistent van een centurio). Je had dan echter wel het commando over een laag centuria. Zonen van senatoren e.d. werden de baas van de hogere centuria. Dit werden ze omdat voor een goede politieke carrière millitaire ervaring nodig was. De centurio van de allerhoogste centuria (de 1e centuria van het 1e cohort) mocht zichzelf primipilus noemen. Een ervaren centurio maakte ook kans om kampcommandant (praefectus castrorum) te worden.
Cohort:
6 centuriae samen vormden een cohort van 480 man. Een cohort was eigenlijk niet meer dan een tussenmaat, het had geen leider of iets anders.
Legioen:
10 cohorten samen waren een legioen, 4800 man. Het hoofd van een legioen was de legatus. Een legatus werd vaak geholpen door 5 of 6 tribuni, jongens die militaire ervaring nodig hadden voor hun carrière. Een legioen had behalve de 4800 man infanterie ook nog de beschikking over ongeveer 60 catapultae en ballistae. Een catapulta schoot pijlen en een ballista, schoot stenen af. Verder had een legioen nog vele doktoren, trompetters, bakkers, beulen, dierenartsen, schrijvers, timmerlieden en smeden. Op die manier kon een legioen bijna aan zijn eigen behoeften voldoen. In totaal bestond een legioen dus ongeveer uit 5500 tot 6000 man.
Hulptroepen:
Hulptroepen (auxilia) waren altijd veel gevarieerder dan de legioenen. Een hulptroep bestond vaak uit ruiters, boogschutters en slingeraars. Auxilia werden voor 2 dingen gebruikt: legioenen helpen, maar voornamelijk grenzen bewaken en verdedigen. De soldaten van de hulptroepen( auxiliarii) waren altijd niet-Romeins. Ze werden altijd ver van hun geboorteplaats ingezet, om begrijpelijke redenen. Zo weten we uit grafstenen dat ruiters uit Noord-Afrika bij de Rijn gelegerd waren. De auxiliarii hadden ook een veel lagere status dan de legionarii uit de legioenen, en kregen maar 1/3deel van het loon van een legionarius. Een auxiliarius diende 25 jaar, waarna hij het Romeinse burgerrecht kreeg, voor zichzelf en zijn kinderen. Op die manier werd de familie binnen een generatie gepromoveerd. De zoons van een ex-auxiliarius gingen vaak als legionarius dienen. Zodra de auxiliarius het Romeinse burgerrecht verkreeg, nam hij de naam van de regerende keizer aan
Rekrutering en training
Een militair bestaan in de Romeinse tijd biedt vele voordelen: het betaalt uitstekend,
de leefomstandigheden zijn goed en er zijn zelfs carrièremogelijkheden..
Een rekruut moest wel aan een aantal eisen voldoen, zoals:
- gezond en sterk zijn
- een minimale lengte van 1.75 m hebben
- bij voorkeur tussen de 18 en 23 jaar zijn, met een maximum leeftijd van 35 jaar
- een goede referentie hebben.
Voor de legioenen gold ook nog de eis dat een rekruut het Romeins burgerrecht
moest bezitten. Als hij is aangenomen, moest de rekruut de militaire eed van trouw
afleggen en kon de training beginnen.
Die training omvat lange marsen met volle bepakking, oefeningen voor kracht en
behendigheid en wapen- en oorlogstraining. Als er water in de buurt is, moet de
toekomstige soldaat ook nog leren zwemmen.
Uitrusting
Een soldaat gaat gekleed in een lang wollen hemd (tunica) met daaroverheen een
harnas van metalen ringetjes of stroken ijzer. Over het harnas komt soms een
mantel, vastgemaakt met een kledingspeld (fibula). Aan zijn voeten heeft hij leren
sandalen, beslagen met spijkers. En op zijn hoofd een bronzen of ijzeren helm met
wang- en nekbescherming.
Iedere soldaat heeft een schild, met aan de buitenkant een schildknop (umbo). De
wapenuitrusting bestaat uit twee speren en een kort zwaard (gladius). Veel soldaten
dragen als aanvulling een dolk (pugio) aan hun riem.
De uitrusting van de soldaten uit de hulptroepen is meestal beperkter en van mindere
kwaliteit dan die van hun collega’s in de legioenen. Dat geldt ook voor de
onderkomens. Soldaten uit de hulptroepen krijgen ook nog eens veel minder betaald:
maar éénderde van het salaris van een legionair.
Onderaan deze pagina een kort fragment dat illustreert hoet het Romeinse leger vocht.
Onrust in de legioenen
Het beleid van Augustus was tijdens zijn leven, en waarschijnlijk vanwege zijn reputatie, zeker succesvol, maar na zijn dood in 14 n. Chr. werden de eerste tekenen van onvrede in de legioenen zichtbaar. Verschillende legioenen in Pannonia en Germania Inferir kwamen in opstand. Tiberius volgde het voorbeeld van Augustus door de legerleiding in handen van Germanicus en Drusus te geven. De laatste bedwong, door een gelukkig toeval, de opstand in Pannonia, de eerste die in Germania Inferior
De oorzaken van deze opstanden, de grieven van de legionairs, zijn ons door Tacitus overgeleverd en hebben voornamelijk betrekking op de leefomstandigheden van de milites. Men eiste een hogere soldij en een kortere diensttijd, ontslag voor veteranen, een einde aan de treiterijen door de centurio's en een regeling voor het afkopen van corvee-diensten, wat de legionairs een groot deel van hun soldij kostte.
Het meest verontrustende aan de situatie was dat de legioenen Germanicus aanboden hem tot Princeps uit te roepen. Dit was niet de eerste keer dat door militaire macht de leiding van het romeinse rijk werd betwist. Tenslotte deden Gaius Julius Caesar en zijn tegenstanders niets anders. Nieuw was wel dat dit de eerste keer was dat de legioenen zelf het initiatief namen. Iets dat later in de aanloop tot het Vierkeizerjaar eerder regel dan uitzondering werd.
De crisis die tot het einde van het West-Romeinse Rijk zou leiden was al tientallen jaren eerder begonnen. Het begin van de grote volksverhuizing rond 375 zorgde ervoor dat Germaanse volkeren voor de binnenvallende Hunnen vluchtten en zo in Romeins gebied terechtkwamen. Ze stichtten daar al snel eigen rijken. De Hunnen vielen ook het Romeinse Rijk zelf aan en om deze overmacht te kunnen trotseren waren de Romeinen gedwongen Germanen in het leger op te nemen. De Germanen waren vaak betere krijgers dan hun Romeinse "gastheren" en deze werden dus van hen afhankelijk. De grotere machtspositie die de Germanen hierdoor kregen leidde er uiteindelijk toe dat een groep Germanen onder leiding van Odoaker tegen Orestes' regering rebelleerden. Nadat hij zijn vader Flavius Orestes vermoord had, zette Odoaker op 23 augustus 476 Romulus Augustulus af en verbande hem uit Rome.
Uiteindelijke conclusie
Het rijk werd te groot om alles als keizer in de gaten te kunnen houden. Het leger werd te groot en de lonen konden niet meer worden betaald vanwege de crisis. Ook werden er Germanen in het leger toegelaten, die veel betere krijgers waren dan de Romeinen, om weerstand te kunnen bieden tegen de binnen vallende Hunnen. Ook de corruptie in de hoofdsteden heeft uiteindelijk bijgedragen aan het steeds verder infiltreren van 'buitenstaanders' in het rijk.